Afhankelijk van de vereisten, moeten de volgende parameters worden gecontroleerd en bijgeregeld.
Code |
Displaytekst |
Advies |
---|---|---|
AP056 |
Tout sensor aanw |
Stel deze parameter in op het type van de geïnstalleerde buitensensor AF60 (1) of QAC34 (2). |
AP079 |
Tau gebouw WAR |
0 = 10 uur voor gebouw met lage thermische inertie. 3 = 22 uur voor gebouw met normale thermische inertie (standaardinstelling). 10 = 50 uur voor gebouw met hoge thermische inertie. |
AP091 |
Buitensensor bron |
Stel deze parameter in op Bedrade sensor (1) omdat een bedrade buitentemperatuursensor is aangesloten. |
CP240 |
Groep,invloed Tk |
Stel de invloed van de ruimtetemperatuur voor deze specifieke zone in; standaard is dit 3. 0 = geen invloed (ruimtetemperatuursensor niet gebruikt). 1 = weinig invloed. 3 = normale invloed (standaardinstelling). 10 = maximale invloed (ruimtetemperatuursensor werkt in wezen als een ruimtethermostaat). |
CP780 1 |
Regelstrategie groep |
Stel deze parameter in op Buiten&ruimte gebas. (3) voor regeling op buitentemperatuur en ruimtetemperatuur. |
Definieer de interne stooklijn:
Code |
Displaytekst |
Advies |
---|---|---|
CP000 |
Taanv setp max groep |
Definieer de maximale aanvoertemperatuur en voer deze waarde in. |
CP220 2 |
Groep,STLvoetpnt nch |
Definieer de minimale aanvoertemperatuur in gereduceerde modus en voer deze waarde in. |
CP210 2 |
Groep,STLvoetpnt dag |
Definieer de minimale aanvoertemperatuur in comfortmodus en voer deze waarde in. |
CP230 2 |
Groep, hoek stookln |
Definieer de helling van de stooklijn en voer deze waarde in. Het is mogelijk om een minimale bedrijfstemperatuur voor het circuit in te stellen, bijvoorbeeld om een luchtverwarmer te regelen. Stel de helling van het circuit in op (0) om deze onderste lijntemperatuur constant te maken. |