Instellingen

Afhankelijk van de vereisten, moeten de volgende parameters worden gecontroleerd en bijgeregeld.

Figuur 1. Instellingen seizoensmodus

Definieer de instellingen voor de seizoensmodus:

1
Parameter AP073 (drempel zomer/winter) + parameter AP075 (zomermarge) vormen een schakelvrije zone (= neutrale band)
2
Parameter AP073 (drempel zomer/winter)
3
Parameter AP080 (drempel vorstbeveiliging)
A
Omschakelpunt naar zomermodus
B
Omschakelpunt naar wintermodus
C
Omschakelpunt naar vorstbeveiliging
S
Gemiddelde buitentemperatuur op korte termijn
L
Gemiddelde buitentemperatuur op lange termijn
h
Meettijd in uur
T
Buitentemperatuur (°C)

Gemiddelde buitentemperatuur op korte termijn ( S ): gemiddelde van de buitentemperatuur over ongeveer 2 uur.

Gemiddelde buitentemperatuur op lange termijn ( L ): gemiddelde van de buitentemperatuur afhankelijk van de inertie van het gebouw (parameter AP079) over ongeveer 22 uur. (= standaardinstelling; verander deze instelling volgens de reële inertie van het gebouw).

In dit voorbeeld:

om om te schakelen naar zomermodus, moet S of L hoger zijn dan de bovengrens van de neutrale band (= punt 1 in de grafiek).

om om te schakelen naar wintermodus, moet zowel S als L lager zijn dan de ondergrens van de neutrale band (= punt 2 in de grafiek).

om om te schakelen naar vorstbeveiliging, moet alleen S lager zijn dan de drempel vorstbeveiliging (= punt 3 in de grafiek). Als S tot boven de drempel vorstbeveiliging stijgt, wordt de wintermodus opnieuw actief.

Tabel 1. Parameterinstellingen

Code

Displaytekst

Advies

AP073

Temp zomerbedrijf

Drempel voor de buitentemperatuur. Wanneer de buitentemperatuur deze drempel overschrijdt, staat het toestel in de zomermodus en zal het niet starten voor centrale verwarming. Wanneer de buitentemperatuur onder deze waarde ligt, staat het toestel in de wintermodus.

AP075

Zomer -wintertijd

Temperatuurbereik voor de omschakeling tussen zomer- en wintermodus voor koelen. Dit resulteert in een onmiddellijke omschakeling naar wintermodus en een langzamere omschakeling naar zomermodus. Een lage waarde zorgt voor een snellere omschakeling naar zomermodus.

AP080

Tout voor vorstbev

Minimale buitentemperatuur. Wanneer de buitentemperatuur onder deze waarde ligt, wordt de vorstbeveiligingsmodus voor het toestel geactiveerd.

AP074

Geforc. zomermodus

Zomermodus van het toestel activeren (1) of deactiveren (0). Wanneer deze functie geactiveerd wordt, stopt de CV-modus. De SWW-modus blijft behouden. Wanneer deze functie gedeactiveerd is, kan de zomermodus worden geactiveerd door drempel AP073.

0 = Uit : Uit. (geforceerde zomermodus)

1 = Aan : Onl.

AP079

Tau gebouw WAR

0 = 10 uur voor gebouw met lage thermische inertie.

3 = 22 uur voor gebouw met normale thermische inertie.

10 = 50 uur voor gebouw met hoge thermische inertie.

Standaard is deze parameter ingesteld op 3.